Ik liep zonder te denken, rende mee zonder te kijken.
Ik deed zonder te twijfelen, ik droomde zonder angst.
Zachtjes sliep ik in en ontwaakte ik met een lach.
Appelsap werd voor mij neergezet.
Korstjes die liet ik staan.
De koekjes verdwenen in mijn tas,
om daarna op pad te gaan.
Ik kreeg niets zonder te bedanken,
mijn hete adem op de ruit.
Grote verbazing van het leven,
zachtjes deed mama mijn lichtje uit.
In een glitterjurk verscheen ik op feestjes,
een toverstafje wees mij heen.
Met een stuk taart in mijn handen rennend,
en om mij heen zag ik alleen maar been.
Ik dacht zonder zorgen, ik hoopte zonder verdriet.
Ik sprong in grote golven, ik lachte na de pijn.
Springend over de tegels, er waren geen kleuren die ik niet zag.
Een grote hand bracht mij naar voren,
een nog grotere lach tegenover mij.
Een klein stapje en ik stond op zijn voeten,
mijn vader en ik, zo dansten wij.
Ik ging door struiken en klom in bomen,
ik hoorde de woorden ‘weelderig kind’.
Ik verklaarde de liefde aan wie wilde horen
en werd door de uitdaging bemind.
Zou ik ooit eens mogen kiezen,
tussen kind of volwassenheid.
Dan zou ik zonder twijfel afreizen,
naar die mooie kindertijd.
Maar niet zonder de weet van wie ik nu ben,
en de woorden die iedereen zei.
Ik zou dat kleine meisje meenemen
en verstoppen in de grote mij.